Ik vervolg mijn weg over het onverharde pad dat ik gisteren ben ingeslagen. Het eerste dorp waar ik doorheen fiets, ligt fotogeniek verscholen tussen de lemen, deels ingestorte huizen en een slanke, lange minaret. Ezels sjokken door de straten en de omliggende velden, vaak beladen met kleurrijke vrouwen in traditionele kleding. Ik vind het moeilijk om foto’s te maken van de mensen; ik weet dat veel mensen dat hier niet op prijs stellen.
Het pad blijft stijgen en wordt steeds ruiger. De stilte is overweldigend. Door de diepe geulen verlies ik regelmatig mijn evenwicht, waardoor ik vaak moet afstappen en de fiets een stuk moet duwen. Ik begin steeds meer spijt te krijgen van de hoeveelheid spullen die ik meesleep – elke extra kilo voelt als een vijand op deze stijgende, stenige weg. Hier kom ik niemand tegen, alleen het geluid van mijn eigen ademhaling en het knarsen van de stenen onder de banden houdt me gezelschap.
Eenmaal boven bevind ik me opnieuw op een hoogte van boven de 2200 meter, op een uitgestrekte, stenige hoogvlakte. Hier hoeden herders hun kuddes schapen en geiten, een tafereel dat in contrast staat met de schijnbare leegte van het landschap. De bodem is stoffig en kaal; het lijkt me een wonder dat hier überhaupt iets kan groeien. Ik vraag me af hoe deze schamele vegetatie standhoudt onder de vraatzucht van zoveel dieren. Het voelt alsof deze plek al op het randje van uitputting balanceert,
Langzaam daal ik af over het onverharde pad en passeer een aantal prachtige dorpjes. Op de smalle paden zie ik oude vrouwen met grote bossen hout op hun rug terugkeren naar huis. De mannen lijken overal te werken aan nieuwe huizen, gebouwd met cementblokken in plaats van leem. De mensen zijn hartelijk en kleurrijk. Wat me opvalt, is dat ik nu al donkere mensen tegenkom. Ik vraag me af wat hun achtergrond is en hoe zij hier terecht zijn gekomen. Verschillende mensen nodigen me uit voor thee – een bewijs van de gastvrijheid waar Marokko om bekendstaat. Hoewel ik het aanbod waardeer, moet ik door. De ochtend is al voorbij en ik heb amper tien kilometer afgelegd.
Na een paar korte klimmetjes kom ik eindelijk op een verharde weg terecht. Even heb ik de illusie dat ik nu rustig mag afdalen richting de woestijn, maar het landschap denkt daar anders over. Wat volgt, maakt deze dag een van de zwaarste fietsdagen ooit. Het gaat eindeloos omhoog en omlaag. Iedere keer dat ik denk dat ik bij de laatste klim ben, blijkt dat een vergissing. De steilheid en het constante geploeter voelen alsof ze geen einde kennen. Het landschap helpt ook niet mee; de hoogvlakte is kaal en de huizen stralen een zekere troosteloosheid uit. Toch zijn er veel enthousiaste mensen langs de weg, wat mijn gemoedstoestand enigszins opkrikt. Af en toe krijg ik een glimp van een schitterend uitzicht, maar het blijft zwaar.
Uiteindelijk, na wat voelt als een eeuwigheid, bereik ik een lange afdaling die me wegvoert uit deze eindeloze bergen. Ik heb nog ongeveer 45 minuten voor de zon ondergaat. Het enige wat ik nodig heb, is water – de rest heb ik nog bij me, al heb ik nu al twee dagen tegen elke berg op gevochten. Net buiten het dorp vind ik een prachtige, verscholen plek aan de oever van een droge rivier. De hemel vult zich met ontelbare sterren, krekels tsjirpen zachtjes, en verder is het doodstil. Een perfecte afsluiting van een uitputtende, maar bijzondere dag.
Ontdek meer van
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.