De trein stopt in Zamyn-Uud. In deze stoffige plaats moeten de Mongoolse formaliteiten worden afgehandeld. Vrij snel na aankomst op het verrassend mooie station worden de paspoorten ingenomen. Waar onze medepassagiers de gestempelde paspoorten na een paar uur weer terugkrijgen, moeten wij de trein verlaten. Ons visum blijkt te zijn verlopen. Het visum is 30 dagen geldig, maar inmiddels is het de 31ste dag. Met droge ogen wordt ons medegedeeld dat we daarom $266 moeten betalen. Niet alleen zullen we een nieuw visum moeten kopen om onze aanwezigheid te legaliseren, ook worden we beboet vanwege een strafbaar feit. Niets lijkt er erger te zijn dan het bezit van een verlopen visum. We proberen te charmeren, te discussiëren, mee te buigen en om te buigen. Niets werkt. De grenscommandant is onvermurwbaar.
We zijn ontzettend dom en naïef geweest. Niet alleen hebben we de dagen verkeerd geteld, ook hebben we bijna geen contant geld bij ons. We zijn gelukkig niet de enige die uit de trein zijn gehaald. De Koreaanse familie Lee heeft precies dezelfde problemen. Om de één of andere duistere reden zijn er in Zamyn-Uud vier banken. Nummer 1 is gesloten. Nummer 2 accepteert geen Mastercard en heeft ook geen ATM. Nummer 3 accepteert geen buitenlanders en nummer 4 is net zo gesloten als de eerste. We hebben dus nog steeds een probleem. Maar hoe komen we aan geld om het probleem op te lossen? In een situatie als deze blijkt hoe aardig en goed van vertrouwen mensen kunnen zijn. De Nederlanders met wie de coupe delen lenen ons € 150,- Met de dollars die wij nog hebben zouden we genoeg moeten hebben. Helaas vindt de grenscommandant het nodig om een rondje zinloos te bellen om de precieze koers van de Euro te bepalen. Daarna volgen nog een aantal onduidelijke administratieve handelingen die in een slakkengang worden afgehandeld. We zien onze trein het station verlaten als de laatste stempel wordt gezet en onze paspoorten met een grote grijns worden teruggegeven.
Samen met de familie Lee blijven we achter op het lege station. Zij wonen al jaren in Mongolië en kennen de taal en de gebruiken. Door deze lieve familie worden we op sleeptouw genomen om op een alternatieve manier in Erenhot te komen. We charteren een ’taxi’ naar de grens. Onderweg wordt er in een stoffige zijstraat een vaag papiertje opgehaald, wat nodig lijkt te zijn om de met de auto de grens over te steken. Op wonderlijke wijze raakt de taxi bij de grens oververhit en blijkt daarna kapot te zijn. Er zit niets anders op dan het laatste stukje te lopen. De Mongoolse zijde van de grens bestaat uit prikkeldraad, grote aantallen grenswachten en een slagboom over een grindpad dat de weg moet voorstellen. Gebouwen zijn er niet. Achter het prikkeldraad wacht een groot aantal mensen op een lift over de grens. Lopend mag de grens niet worden overgestoken. De familie Lee regelt en ritselt en weet een jeep te charteren die beschikt over de juiste papieren. Dan gaat het snel. In sneltreinvaart worden de Mongoolse formaliteiten afgehandeld en snellen we door niemandsland naar de Chinese grens.
De superioriteit van de Chinezen straalt ons tegemoet. De weg is voorzien van een verse plak asfalt, er staan nieuwe gebouwen die staan te zoemen van de airco, computers en efficiency. Onder een enorme regenboog lopen we China binnen. We stappen weer in de jeep om over de brede en lege straten van Erenhot naar het station te snellen. De trein naar Hohhot staat er nog, maar van de Chinees met onze kaartjes is geen spoor meer te bekennen. Aan het loket slaagt de taalbarrière er niet in om de aanschaf van twee kaartjes te voorkomen. Voor 70 Yuan (€ 7) hebben we recht op plek in de afgeladen ‘hard-seat klasse’, waar we uitgeput, stoffig en bezweet plaatsnemen op het tussenbalkon. We worden aangestaard of we van Mars komen. Dit ligt niet ver van de waarheid als we ons bedenken waar we ons net nog bevonden.