Op een decemberavond fiets ik door Marrakesh. Links en rechts word ik ingehaald door ronkende en rokende brommertjes. De temperatuur is aangenaam, en mijn neusgaten worden geprikkeld door gegrild vlees, uitlaatgassen en de keutels van ezels, die in ruime mate aanwezig zijn in deze prikkelende Noord-Afrikaanse stad vol geuren, kleuren en leven. Het is een feest om in de medina te verdwalen, maar dat is niet waarom ik dit keer naar Marrakesh ben gekomen. Ik heb bandenplakkers, energierepen, tandpasta, dirhams en een buskaartje nodig, zodat ik morgen op weg kan naar de start van mijn fietsweek door de bergen en naar de woestijn. Maar ik vertrek natuurlijk niet zonder een tajine met pruimen. Dat kan ik de hele dag wel eten.

Naar de andere kant van de Atlas
Rond lunchtijd stap ik uit de bus in Agouim, aan de andere kant van de Tizi n’Tichka-pas. Terwijl ik mijn fiets en bagage uit het bagageruim haal, valt me op hoe roestig ik ben geworden in het plannen van fietsavonturen. Slim als ik ben, besluit ik mijn fietstassen alvast vol te laden met eten voor de komende dagen en vul ik ook een paar extra flessen water. Blijkbaar ben ik ervan overtuigd dat er nergens meer winkeltjes zullen zijn – of misschien dacht ik dat het een goed idee zou zijn om mijn fiets de komende dagen extra zwaar beladen door de bergen te slepen.
Blijkbaar ben ik ervan overtuigd dat er nergens meer winkeltjes zullen zijn en vind ik het een goed idee om mijn fiets extra zwaar beladen door de bergen te slepen
Mijn route, thuis zorgvuldig uitgestippeld in RideWithGPS, laat er geen twijfel over bestaan: dit wordt pittig. Ik heb de Tizi n’Tichka-pas weliswaar overgeslagen met de bus, maar dat betekent niet dat het hierna eenvoudig wordt. De weg voert me westwaarts, langs de bergkammen van de Hoge Atlas, in een bijna constant patroon van klimmen en dalen. De lucht is helder blauw, en op de bergtoppen ligt een dunne laag sneeuw als poedersuiker.

Ik passeer dorpen waarvan de huizen gemaakt zijn van leem in dezelfde kleuren als de bergen: tinten van rood, bruin en geel die samensmelten met het landschap. Het is alsof ze deel uitmaken van de natuur zelf. De weg golft heen en weer over de uitlopers van de bergen, en de hele dag blijf ik fietsen tussen de 1.700 en 2.200 meter hoogte. Iedere klim brandt in mijn benen, maar het uitzicht op de dorpen, de akkers met frisgroene gewassen en de populieren met geeloranje bladeren, maakt alles goed.

Eindeloos klimmen
Mijn eerste kampeerplek biedt uitzicht op een bergdorp waar half ingestorte lemen huizen staan, met een slanke minaret die trots boven alles uittorent. Hier gaat mijn route onverhard verder over een eindeloze klim. Regelmatig moet ik mijn fiets duwen als ik in de diep uitgesleten sporen weer mijn evenwicht verlies. Ik verheug me op de lange afdaling die me naar de rand van de woestijn zal brengen. Althans, dat dacht ik. Blijkbaar ben ik vergeten hoe groot Marokko is. De woestijn is nog lang niet in zicht, en van afdalen is vandaag geen sprake. Het is, net als gisteren, op en neer en nog wel een paar keer. Het lijkt eindeloos.
Ik verheug me op de lange afdaling die me naar de rand van de woestijn zal brengen. Althans, dat dacht ik. Blijkbaar ben ik vergeten hoe groot Marokko is
In het begin ben ik nog onder de indruk van de schitterend gelegen dorpjes en de frisgroene akkers waar kleurrijke vrouwen op ezels rijden. De velden liggen er keurig verzorgd bij, en de lemen huizen lijken deel uit te maken van het landschap. Maar verderop wordt het dor. De bodem wordt stenig, de vegetatie verdwijnt, en zelfs de dorpen krijgen een troosteloze aanblik.

Ik word weer wat gelukkiger van de uitzichten als ik Taliouine nader. Hier en daar duikt een palmboom op, voor mij hét teken dat de woestijn en haar oases niet ver meer kunnen zijn. Omdat kort daarna nog een lange klim op me wacht, besluit ik voor een tweede ontbijt te gaan. Een berber omelet uit een tajine, rijk gevuld met kruiden en groenten, kan nooit kwaad.

Wanneer ik na een lange pauze weer op mijn fiets wil stappen, word ik gewezen op een platte band. Twee mannen schieten me onmiddellijk te hulp. Terwijl ik er wat onhandig bij sta, vervangen ze mijn lege binnenband en controleren ze de buitenband grondig. De doornen van de vegetatie hier zijn namelijk bijzonder hardnekkig en hebben de tijd om zelfs door de kevlar antileklaag heen te prikken. Ik had mijn band prima zelf kunnen verwisselen, maar de hartelijkheid van de Berbers kent geen grenzen. Zelf doen is geen optie. Met een glimlach sturen ze me weer op weg, klaar voor wat ongetwijfeld nog een zware dag zal worden.

Fietsen over onverharde paden
De hele dag ben ik aan het klimmen, maar ik heb geluk met de wind. Niet frontaal tegen, zoals ik gewend ben, maar een beetje zijwaarts. Het landschap is opnieuw veranderd. Na dagen van klimmen en dalen heb ik eindelijk de steenwoestijn bereikt. De kleurrijke bergen hebben plaatsgemaakt voor een kale vlakte, bezaaid met keien, en in de verte zie ik de kliffen van de rauwe bergen waar ik nog doorheen moet. Midden op deze vlakte valt mijn oog op een hoopje stenen dat me een goede plek lijkt voor de nacht. Ik ben alleen in de leegte, met op de achtergrond de lichtjes van een paar afgelegen dorpen.

Er zijn een paar redenen waarom ik naar Marokko ben gekomen. Ik wilde helemaal alleen een stuk fietsen, met niemand rekening houden behalve met mezelf. Ik wilde fietsen over verlaten wegen door lege landschappen. Ik wilde fietsen van de bergen naar de leegte van de woestijn. Ik wilde kamperen op plekken waar ik helemaal alleen zou zijn, in alle rust en vrijheid. En elke avond genieten van mijn portie pasta met tonijn, mijn favoriete maaltijd na een dag fietsen.
Ik wilde fietsen van de bergen naar de leegte van de woestijn
Al mijn wensen worden vervuld, maar het hoogtepunt is toch wel de onverharde bergweg die me van de kale steenwoestijn, door de rauwe bergen, langzaam laat afdalen langs langgerekte palmoases vol lemen kashba’s, naar brede valleien waar de stipjes van de acacia’s het enige zijn dat nog iets van schaal aangeeft.

Ik ben altijd weer verbaasd hoe een weg door een bergmassief kan kronkelen dat er van een afstand ondoordringbaar uitziet. Na de eerste barrière ontvouwt zich een landschap van een schaal die ik me van tevoren niet had kunnen voorstellen. In plaats van naar beneden te gaan, fiets ik urenlang over een slingerend pad tussen rotsformaties die door tektonische bewegingen van lang geleden, in de meest bijzondere lagen en structuren zijn gevouwen. Ik passeer het eerste bosje palmbomen, waar het gebalk van een ezel verraadt dat er ook mensen in de buurt zijn.
Ik volg een pad dat door de oase slingert en passeer oudere mensen op ezeltjes, die ik begroet met “Salam Aleikum”
Dan volgt het landschap waar ik in Marokko altijd het meest blij van word: een kloof vol dadelpalmen met helder, kabbelend water dat hier uit de bergen sijpelt. Rook kringelt uit de schoorstenen van de lemen huizen die verscholen liggen tussen de palmen. Ik volg een pad dat door de oase slingert en passeer oudere mensen op ezeltjes, die ik begroet met “Salam Aleikum.” Op de roodbruine hellingen groeit weinig, maar toch zie ik schapen en geiten die op zoek zijn naar restjes groen.

Naar de rand van de Sahara
Door de geleidelijkheid waarmee het woestijnlandschap verandert, blijft de route interessant en afwisselend. Ik laat de palmoase achter me en fiets door een brede vallei met schitterende acacia’s. Het is lastig in te schatten hoe ver het is tot de heuvels die deze vallei begrenzen. Net als dat de schaal van het landschap toeneemt, nemen ook de afstanden tussen de bochten toe. Het is een leuk tijdverdrijf om te raden hoe ver het nog is tot de eerstvolgende bocht, maar ik zit er steevast naast – het blijkt altijd nog een heel stuk verder.

Ik ben op weg naar Foum Zguid, waar ik een piste wil volgen naar M’Hamid: ongeveer 150 kilometer door Iriqui National Park. De 1.230 vierkante kilometer aan zoutpannen, dorre savanne en rode zandduinen zou spectaculair moeten zijn. Aan mijn voorbereiding ligt het niet: de nacht ervoor slaap ik in een riad tussen wuivende palmbomen. De gastvrouw, een vriendelijke en charmante dame, zorgt ervoor dat ik uitgerust en met een volle maag aan mijn tweedaagse woestijnetappe kan beginnen. Ik heb mijn bagage aangevuld met 12 liter water en genoeg eten voor zeker drie dagen.
Na twee uur stuiteren, met een zitvlak dat net zo rauw aanvoelt als toen ik door Turkmenistan reed, en nog geen vijf kilometer verder, beraad ik me op het vervolg
Wat ik echter onderschat, is de staat van de piste: grote keien, afgewisseld met diepe zandbanken, maken mijn voortgang extreem ingewikkeld. Na twee uur stuiteren, met een zitvlak dat net zo rauw aanvoelt als toen ik door Turkmenistan reed, en nog geen vijf kilometer verder, beraad ik me op het vervolg. Op deze manier ga ik deze afstand natuurlijk nooit in twee dagen overbruggen. Daarbij weet ik ook niet of de piste hetzelfde blijft of misschien zelfs slechter wordt. Ik hou niet van opgeven, maar mijn verstand wint het van mijn gevoel. Ik besluit de alternatieve route te nemen.

De zuidelijke palmoases
Over een totaal verlaten verharde weg zoef ik met een aangename rugwind door een brede vallei waar ik urenlang geen enkel teken van leven zie. Het is 120 kilometer naar Zagora, en ergens op twee derde van de afstand vind ik een plek om te kamperen die recht doet aan deze dag: naast een fotogenieke acacia geniet ik van een spectaculaire sterrenhemel en een zonsopkomst waarbij de hele hemel in vuur en vlam staat.
Ik passeer eenvoudige lemen huizen, half verborgen tussen de palmen, en hoor het gebalk van ezels in de verte
De dagen daarna fiets ik door de uitgestrekte palmoases die dit gebied zo uniek maken. In een van de oases volg ik een smal pad dat door een labyrint van dadelpalmen en plantages slingert. Hier lijkt de tijd stil te staan. Ik passeer eenvoudige lemen huizen, half verborgen tussen de palmen, en hoor het gebalk van ezels in de verte. Iedereen die ik passeer is vriendelijk en enthousiast. Breed lachend zwaaien de vrouwen, terwijl passanten op brommertjes spontaan appels en mandarijnen in mijn hand drukken. De mannen stoppen even met werken op het land en steken hun hand op.

Het enthousiasme van de kinderen is echter wat overweldigend. Meestal duurt het nog geen twee seconden voordat ik ben gespot. Met een beetje pech stormen er een tiental op me af, met in hun kielzog nog wat kleiner grut. Ze willen niets anders dan een high-five, maar even rustig het dorpsleven in de oase op me in laten werken is er echt niet bij. Ik kan ze eigenlijk ook geen ongelijk geven. Zoveel gebeurt er hier natuurlijk ook weer niet.

De staat van de dadelpalmen
Ik maak me wel zorgen over hun toekomst. Terwijl ik door de oases fiets, kan ik niet om de slechte staat van veel dadelpalmen heen. Veel bomen die ik zie hebben dorre bladeren en lijken op sterven na dood. De belangrijkste oorzaak is de toenemende droogte, die de natuurlijke watervoorziening van de oases aantast. Waar vroeger een ingenieus systeem van khettara’s – ondergrondse irrigatiekanalen – de oases van water voorzag, zijn veel van deze systemen nu verwaarloosd of opgedroogd.
Veel bomen die ik zie hebben dorre bladeren en lijken op sterven na dood
De boeren hebben geen andere keus dan steeds dieper te graven naar water. Maar hoe verder ze gaan, hoe meer ze het ecosysteem uitputten. Het water dat vroeger rustig door de oases stroomde, is vervangen door pompen en reservoirs die de grond alleen maar verder laten uitdrogen.

Vroeger stonden de dadelpalmen samen met allerlei andere gewassen, die samen een natuurlijk evenwicht vormden. Tegenwoordig zijn veel oases volledig gericht op de productie van dadels, vanwege hun economische waarde. Maar deze focus maakt de bomen extra kwetsbaar voor ziekten, zoals de gevreesde Bayoud-schimmel. Deze ziekte heeft in de afgelopen decennia miljoenen bomen getroffen, en het herstel gaat traag.
De combinatie van monocultuur, droogte en ziekten vormt een cocktail die het voortbestaan van deze unieke ecosystemen ernstig bedreigt
Het is pijnlijk om te zien hoe deze prachtige oases, ooit een symbool van vruchtbaarheid in de woestijn, nu in een neerwaartse spiraal terecht lijken te komen. De combinatie van monocultuur, droogte en ziekten vormt een cocktail die het voortbestaan van deze unieke ecosystemen ernstig bedreigt. Terwijl ik verder fiets, vraag ik me af hoe de oases er over tien of twintig jaar uit zullen zien. Zal het landschap dat ik nu zie dan nog bestaan? En waar gaan alle mensen naartoe die nu nog afhankelijk zijn van de dadelpalm?

Afsluiting
In Marokko is de woestijn nooit ver weg, maar om er te komen moet ik altijd verder reizen dan ik verwacht. Achter iedere bergrug ligt weer een nieuwe, en elke vallei lijkt weidser en droger dan de vorige. Dorpjes worden steeds schaarser, en het landschap voelt met iedere kilometer leger. Pas wanneer ik borden zie die me waarschuwen dat ik vanaf hier op mezelf ben aangewezen en dat de woestijn een potentieel gevaarlijk gebied is, weet ik dat ik eindelijk de rand van de Sahara heb bereikt.

Met mijn gezicht naar het oosten besef ik hoe immens deze leegte is. De Nijlvallei, de eerstvolgende beschaving, ligt meer dan 3.500 kilometer verderop. Daartussen is niets dan zand, steen en stilte.
Ik wilde lege wegen, ruige natuur en nachten onder een eindeloze sterrenhemel. Deze week heeft me precies dat gegeven – en meer. Mijn tijd in Marokko eindigt zoals ik het graag wilde: met een laatste nacht onder de sterren, ver weg van alles en iedereen. Precies wat ik soms nodig heb.
Ontdek meer van
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
Geef een reactie